Het is zomer. Ik leen aan een team zorgkundigen vier boeken uit over agressie en over psychiatrie. Mijn voorstel is dat we later eens bekijken of zij er iets aan hebben bij de begeleiding van hun cliënten met intensieve begeleidingsvragen. We zien elkaar wekelijks. Over de boeken spreekt niemand.
Een nieuwe zomer is in aantocht. Tijdens een teambespreking informeer ik voorzichtig naar mijn boeken. De teamleden kijken elkaar aan en blijven het antwoord schuldig. Maar eens goed zoeken.
Meteen na de zomer begin ik er opnieuw over. De boeken zijn nog steeds niet boven water. Vervelend. Als ze niet gevonden worden, moet de organisatie maar geld voor nieuwe exemplaren geven. Inmiddels zijn we weer twee maanden verder. Ik hoor nog steeds niets. Zal ik een paar teamleden bellen die ondertussen elders werken? Maar waarom moet ik dat doen. En waarom moet ik zulke dingen bedenken? Zij zijn toch verantwoordelijk voor mijn boeken? Maar kennelijk voelen ze dat niet zo.
Als het niet eens lukt om goed te zorgen voor vier boeken, hoe moet het dan met cliënten? Eer ik opnieuw mijn boeken aan deze mensen toevertrouw, moet er heel wat gebeuren. Hoe is het voor ouders om hun kinderen aan dit team toe te vertrouwen? Zij lopen tegen precies dezelfde dingen aan. Maar met kinderen voelt dat anders dan met boeken; zeker als het met hen ernstig is misgelopen, en de ouders zich machteloos voelen.
Wanneer vaders en moeders tegenover zulke teams lastig zijn, hebben ze mijn volledige steun. Eigenlijk zijn ze niet lastig maar gealarmeerd. Hun alarm gaat af omdat wij ons onvoldoende verantwoordelijk hebben gedragen. Gelukkig heeft ze nog ouders die aan de bel trekken, zeg ik in zo’n situatie.
Loslaten is dan het laatste wat ouders zouden moeten doen: dan voelt niemand zich meer verantwoordelijk voor de cliënt. En zorgverleners zijn in zulke gevallen de laatsten die het woord loslaten in de mond moeten nemen. Die moeten eerst zelf maar eens beter vasthouden.
Ouders geven de zorg voor hun kind over aan zorgverleners. Pas als zij die zorg echt overnemen, kunnen ouders beginnen los te laten. Dat lukt niet alle ouders; begrijpelijk na een leven lang zorgen en zich zorgen maken. Hebben zorgverleners ruimte om ouders bij dat loslaten te steunen? De beste hulp die ze kunnen geven, is zich zichtbaar verantwoordelijk gedragen. Allereerst natuurlijk door goed voor de cliënt te zorgen, maar ook door aandacht te hebben voor zijn ouders. Bijvoorbeeld door hun signalen op te pikken, zelf terug te komen op een terloops gestelde vraag, meer en sneller te doen wat ze beloven, door ouders te verrassen met initiatieven.
Met veel vaders en moeders valt dan prima te werken. En soms ook niet. Als Driehoeksbegeleider daag ik de ouders in dat geval uit om óók te investeren in een goede samenwerking. Als het nodig is, leg ik hen het vuur na aan de schenen, net als ik dat eerder bij mijn collega’s deed.
Soms lukt het ook dán niet om de driehoek op orde te krijgen, en is het tijd voor ingrijpender maatregelen. Bijvoorbeeld van zorgverlener wisselen. Of, als ouders dat niet willen, hen dwingen om zich aan onze spelregels te houden, en grenzen stellen aan de tijd die we aan hen besteden.
Wie ouders serieus neemt als basispartners in de driehoek, durft – als het moet- de strijd met hen aan te gaan en hen aan te spreken op hun gedrag. Maar dan moet je als zorgverlener wel blijk hebben gegeven van verantwoordelijkheid jegens hun kind. Gezien de ervaring met mijn boeken valt daarin nog veel te verbeteren.
Dit artikel verscheen eerder in KLIK (mei 2005).