Buber voor beginners
In de kerstvakantie las ik Ik en jij, het beroemde boek van de Joodse filosoof Martin Buber, in 1923 gepubliceerd. Er is tien jaar geleden een nieuwe Nederlandse vertaling van verschenen. Tijdens het lezen besefte ik hoezeer ik me bij het schrijven over de driehoek (cliënt, ouders en begeleider) door Buber heb laten inspireren. Hoogste tijd dus voor een korte kennismaking, die wellicht bij sommigen leidt tot een vervolg.
Volgens de uitgever laat het boek zich het beste samenvatten in dit citaat: ‘Alle werkelijke leven is ontmoeting’. Voor Martin Buber (Wenen, 1878 – Jeruzalem, 1965) is de wereld tweevoudig ‘naar de tweevoud van de grondwoorden die de mens kan spreken’. Het ene grondwoord is het woordpaar ik-jij. Het andere is het woordpaar ik-het. De wereld als ervaring behoort tot het grondwoord ik-het. Het grondwoord ik-jij sticht de wereld van de relatie. Relatie is wederkerigheid. Het jij ontmoet mij. In den beginne is de relatie. De mens wordt aan het jij tot een ik’.
Hoe verhoudt zich dat tot professionaliteit in de gehandicaptenzorg? Velen menen dat het daarbij vooral om het grondwoord ik-het gaat. Professionals behoren immers objectief te zijn, gebruiken bij voorkeur getoetste kennis, stellen diagnoses, handelen volgens protocollen, zijn mensen van meten en weten, en de laatste jaren vooral van registreren.
Ergens anders zegt Buber: ‘Zonder het kan de mens niet leven. Maar wie alleen daarmee leeft, is niet mens’.
Ook in de driehoek cliënt, ouders en begeleider draait het uiteindelijk om de ontmoeting, om het uitspreken van vooral dat eerste en beslissende grondwoord. Voor vrijwel alle begeleiders vormt het grondwoord ik-jij de belangrijkste motivatie voor hun werk. Maar ze spreken dat grondwoord gemakkelijker tot hun cliënten dan tot de ouders van hun cliënten. Het grondwoord ik-jij maakt vrijwel alle ouders tot vader of moeder van hun gehandicapte kind, hoezeer de handicap ook dwingt tot het uitspreken van het grondwoord ik-het. Maar de meeste ouders moeten léren om dat eerste grondwoord tegen de begeleiders van hun kind te zeggen. Wanneer zowel begeleiders als ouders tegen elkaar het grondwoord ik-jij leren spreken, heeft hun driehoek een solide basis. Wederzijds vertrouwen is daarvoor noodzakelijk. Dat ontstaat als er voldoende positieve ervaringen zijn.
‘Zonder het kan de mens niet leven’, stelt Buber. Het kan iemands verstandelijke beperking zijn, of autisme. Of je positie als professional, ouder of cliënt; of beelden die jullie over en weer van elkaar gevormd hebben. Een autist kun je beschrijven, niet ontmoeten. Buber zegt het zo: ’Persoon verschijnt door met andere personen in relatie te treden’. Mijn kennis kan me daarbij helpen, maar ook in de weg zitten. Als er iets is waarmee orthopedagogen de driehoek verder kunnen helpen, is het wel het zoeken naar, en mogelijk maken van verbinding tussen de drie hoeken. Het middel bij uitstek daartoe is de oer-werkelijkheid van de dialoog, of liever: die van de trialoog.
Daarmee kunnen de mensen in een driehoek niet vroeg genoeg beginnen. Lang niet alle driehoeken hebben er ondersteuning van een orthopedagoog bij nodig. Waar dat wel het geval is, kun je maar beter vroeg dan laat beginnen. Een preventief onsje weegt nu eenmaal zwaarder dan een curatieve kilo.
Dit artikel verscheen eerder in Klik (maart 2008).