Een tijdje terug had ik aan mijn Turkse collega Soner laten zien hoe ik gewend ben om de driehoek cliënt-ouders-begeleiders te tekenen. “Bij ons ziet die er vaak heel anders uit”, zei hij. “Behalve een vader en een moeder zijn er veel andere familieleden betrokken bij het wel en wee van het gehandicapte kind.” Linksonder in de driehoek tekende hij dus geen punt, maar een groot blok. “En dat kind staat bij ons niet in de top van de driehoek maar is een onderdeel van de grootfamilie.” Rechts aan het blok tekenende Soner een uitstulpinkje.
“Dat verandert ingrijpend als de rechterhoek, die van de professional, in beeld komt. Dan schuift het kind helemaal naar rechts en lijkt het soms alsof familie weinig betrokken is. Maar dat moet je zo niet zien. We kijken op naar professionals en vinden dat zij hun werk goed moeten doen.”
Dat herkende ik wel: mijn ouders kwamen in de jaren ’50 en ’60 ook zelden op de school van hun zeven kinderen. Soner stelde een gesprek voor met Turkse families, zodat ik het van de betrokkenen zelf kon horen.
En zo zitten we op een middag in een buurthuis midden in een krachtwijk: diverse moeder en zussen, een vader en een paar al dan niet Turkse collega’s. Het wordt een bijzonder gesprek. Al snel worden de verhalen persoonlijk en vallen de etnische verschillen weg.
Als ik het woord loslaten opschrijf, zijn de reacties net zo afwijzend als die van veel Nederlandse moeders. Een begeleidster vertelt dat zolang je niet getrouwd bent, er sowieso niet wordt losgelaten. Het is een woord dat niet past in de Turkse cultuur.
“En het woord toelaten dan? Want dat is toch wat er in de driehoek gebeurt als het goed is. Ouders laten toe dat een vreemde voor hun kind zorgt en begeleiders laten ouders toe.” Dat laatste klinkt iedereen vreemd in de oren. Ouders zijn er toch, die hoef je toch niet toe te laten? Mijn uitleg aan begeleiders dat cliënten niet los verkrijgbaar zijn, dat ze wel het huis van hun ouders verlaten maar niet hun hart of leven, klinkt de Turkse aanwezigen als muziek in de oren. Maar het woord toelaten blijft lastig voor hen.
Dat verandert als ik het woord toevertrouwen opschrijf. Er wordt driftig Turks gesproken en ik hoor telkens iets als gwenmék. Als ik ernaar vraag, blijkt het te gaan over güvenmek, het Turkse woord voor toevertrouwen. Dat woord ga ik niet meer vergeten! Toevertrouwen is namelijk een woord dat wél past in de Turkse cultuur.
In gedachten zie ik mezelf weer in het halletje staan bij Sefik en zijn moeder. Zij zou zes maanden naar Turkije gaan en had (terechte) zorgen over haar zoon. We hadden een uur samen doorgebracht met Sefik als tolk. En nu gingen we uit elkaar. Ze nam mijn handen en die van haar zoon, legde haar eigen handen eromheen en keek me geëmotioneerd aan. Ze kon het in woorden niet zeggen, maar de taal van haar lichaam sprak boekdelen: ik vertrouw je Sefik toe, zorg goed voor hem!
Dit artikel verscheen eerder in KLIK.