Onlosmakelijke band

Kees woont op de dag af een jaar in zijn nieuwe huis. Het is eigenlijk vooral deeltijdwonen geworden. Op donderdagochtend gaat hij naar het dagverblijf, en pas op maandagmiddag komt hij uit zijn werk weer naar zijn appartement. Hij woont er dus maar een paar dagen in de week. En ook daarbuiten is Kees vaak bij zijn moeder thuis. In een grote familie zijn er nu eenmaal veel verjaardagen, en als Kees of zijn moeder ziek is, ziet hij zijn appartement de hele week niet.
Kees heeft alles wat een mens met het syndroom van Down geliefd kan maken. Hij is aanhankelijk, vrolijk, nooit te beroerd om een klusje te doen, sociaal en zeer sportief. Niet zo gek dus dat zijn medebewoners hem graag zien komen en liever nog zien blijven.

Maar dat gaat niet zo gemakkelijk. Vooral sinds zijn vader is overleden, is de band met zijn moeder sterk geworden. In het begin was hij ontroostbaar. Hij klemde zich letterlijk aan haar vast en viel zo in slaap. Nog altijd slaapt hij, als hij thuis is, op het plekje van zijn vader. Een foto van zijn vader draagt Kees altijd bij zich. Het is geleidelijk aan gelukt dat hij er niet meer voortdurend naar kijkt.
Ook geleidelijk aan is het gelukt om Kees te laten wennen aan het uit huis gaan. Maar het tempo is laag. ‘Er zit weinig continuïteit in het wonen van Kees in de Bloemstraat’, schrijft zijn PBer ter voorbereiding op ons evaluatiegesprek. ‘En daarom lukt het niet om dingen te leren op het gebied van zelfstandigheid, zoals het doel was volgens zijn zorgplan. Misschien is het goed om te bespreken hoe we dit het beste op kunnen pakken’.

Zo zitten we in het ruime appartement van Kees. De bespreking verloopt geanimeerd. Natuurlijk zit Kees naast zijn moeder. Mevrouw Rensen vertelt dat ze het elke keer als er een kind de deur uitging, moeilijk had. “Dat heb je nog steeds mam”, zegt de oudste zus van Kees. “Als je maar even de kans krijgt, haal je Kees naar huis. Zo went die jongen nooit aan zijn nieuwe omgeving”.
“Natuurlijk doet je moeder dat”, zeg ik. “En wat mij betreft zijn zij beiden de enigen die bepalen of Kees híer vaker komt. Als ze eraan toe zijn, zal dat echt wel gebeuren.
Mevrouw Rensen heeft nog één wens: “Ik zou zo graag zien dat Kees weer gaat skiën. Dat deed hij graag met ons, maar sinds mijn man is overleden, wil hij niet meer”. Kees vertelt waarom: hij moet dan teveel aan zijn vader denken. Dankzij zijn zus komen we erachter wat Kees met “het grote huis” bedoelt. Nu zijn moeder alleen woont, is hij zo bang dat ze een keer van de trap valt. Hij barst in tranen uit: “Ik heb er al één verloren!”.

Onlosmakelijk is de band tussen deze moeder en haar zoon. Natúúrlijk zijn ze veel samen. Zolang het kan, moeten ze dat vooral doen. Laat Kees met een goed geweten voor zijn oude en breekbare moeder zorgen. Als de tijd daar is, zullen ze hem vaker in zijn appartement zien. Als professionals moeten we vooral geen druk op hem willen leggen. Dan maar minder snel leren stofzuigen of de was doen.
Geregeld krijg ik de vraag of het niet verstandiger is om de band tussen een cliënt en zijn moeder nú al losser te maken. Anders is de klap straks zo groot; hij kan er maar beter vast aan wennen dat hij ooit zonder zijn moeder verder moet.
Ik kijk daar heel anders tegenaan. Juist nu die twee mensen elkaar nog hebben, is het zaak dat ze genieten van elk moment. Wanneer begeleiders proberen hen van elkaar los te weken, zadelen ze de cliënt op met een schuldgevoel dat hem nog lang na de dood aan zijn vader of moeder bindt.

Dit artikel verscheen eerder in KLIK (mei 2008).